Beide doelgroepen bevinden zich in de ontwikkelingsfase 'Fundamentals'. Het ontwikkelen van basisvaardigheden en algemene fysieke capaciteiten staan centraal. Een brede bewegingservaring en een veelzijdige, polyvalente bewegingsscholing dient opgebouwd te worden.
De basisvaardigheden moeten eerst aangeleerd worden voordat sportspecifieke vaardigheden aanbod kunnen komen. De ontwikkeling van deze vaardigheden gebeurt best op een positieve en leuke manier. Spelvormen zijn hiervoor de meest aangewezen werkvormen. fun..Fun..FUN.., waarbij het proces naar succesbeleving veel belangrijker is dan de resultaten. Deelname aan een brede waaier van sporten is hier ook aangewezen waarbij we zeker niet specialiseren in een bepaalde sport.
De nadruk op de brede motorische ontwikkeling zal atleten opleveren die een betere trainbaarheid hebben voor de sportspecifieke ontwikkeling. De basisvaardigheden omvatten locomotorische, manipulatieve- en stabiliteitsvaardigheden. Hier leggen we de basis door middel van een algemene ontwikkeling.
De nadruk ligt naast de basisvaardigheden op de algemene ontwikkeling van de fysiek capaciteiten van de atleet. Hierbij spelen de “ABC’S of athleticism” mee. Hier gaat het over Agility (beweeglijkheid/behendigheid), Balance (balans), Coordination (Coördinatie) en Speed (bewegingssnelheid/frequentie door activiteiten die niet langer duren dan 5 sec). Hier gebeurt ook de ontwikkeling van snelheid, kracht en uithouding door middel van spelen.
De loop-, spring- en werptechnieken worden juist aangeleerd aan de hand van de ABC van atletiek en spelen. Hiervoor gebruiken we de verschillende thema’s die we aan de hand van spelen laten ervaren door de deelnemers. Verder werken we via een leerlijn van spelen en speelse oefenvormen onbewust aan de basistechnieken die nodig zijn voor de wedstrijdvormen en vaardigheden.
Kangoeroes en Benjamins trainen best 1 à 2x/week. Het aantal wedstrijden blijft best beperkt. Er wordt gestreeft naar minstens 1 wedstrijd in de zomer en 1 wedstrijd in de winterperiode waarbij de wedstrijden best een lokaal karakter hebben.
Het LTAD-model geeft aan dat Pupillen zich hoofdzakelijk bevinden binnen de ontwikkelingsfase ‘Learn to Train’ waarin de focus ligt op het verder ontwikkelen van basisvaardigheden, het ontwikkelen van algemene fysieke capaciteiten en de opbouw van basis sporttechnische vaardigheden met als doel een brede en veelzijdige bewegingservaring aan te bieden. Ondanks dat alle motorische vaardigheden blijvend dienen getraind te worden, zijn Pupillen het meest gevoelig voor coördinatie en lenigheid tijdens deze periode. Daarom dat het aanleren van de basistechnieken die nodig zijn voor de verschillende disciplines binnen de loop-, werp- en springnummers een belangrijke factor zijn op deze leeftijd (= deel van coördinatie). Lenigheid wordt belangrijker omdat kinderen op jonge leeftijd vanzelf erg lenig zijn, maar dit vaak vermindert door de groeispurt. Aangezien Pupillen (en dan voornamelijk meisjes) al aan het begin van hun groeispurt kunnen staan tijdens deze categorie is het dus ook belangrijk om voldoende aandacht te geven aan het onderhouden van de lenigheid. De overige basismotorische vaardigheden kan je als trainer als volgt inbouwen:
We starten voor het eerst met ‘leren trainen’ wat wilt zeggen dat de training een opwarming, kern en cooling down bevat waarbij zaken als recuperatie, concentratie etc. factoren zijn die je als trainer mee in overweging moet nemen.
Pupillen trainen doorgaans 2x/week en er is een 70% - 30% verhouding aangewezen wat betreft trainingen – wedstrijden. Hiermee bedoelen we dat 30% van de tijd een atleet aan wedstrijden deelneemt of wedstrijdspecifieke oefeningen uitvoert en dat 70% van de tijd gaat naar trainingen.
Binnen de trainingen gaat de trainer aan de slag met zowel oefenvormen (50%) als spelvormen (50%), waarbij het veelzijdig en polyvalent trainen een must is. Plezier en succeservaring blijven centraal staan.
Miniemen bevinden zich deels ook nog in de fase ‘Learn to Train’ (zoals Pupillen), maar kunnen zich ook bevinden in de fase ‘Train to Train’ o.b.v. de kalenderleeftijd en ontwikkelingsleeftijd.
De uitbouw van fysieke capaciteiten waarbij de belastbaarheid stelselmatig wordt opgedreven en de ontwikkeling van sportspecifieke/technische vaardigheden staat tijdens deze laatste fase voorop.
Op deze leeftijd zou een brede fundering rond de basisvaardigheden reeds aanwezig moeten zijn. De atleten leren de verschillende disciplines van atletiek verder kennen en leren de basistechnieken verder verfijnen tot in een grovere eindvorm, dewelke niet per se de volwaardige techniek moet zijn zoals je ziet bij volwassenen/senioren.
De leeftijdscategorie ‘Miniem’ is zeer belangrijk aangezien alle motorische vaardigheden erg trainbaar zijn op deze leeftijd. Het is dan ook een must om een goede trainer te hebben bij deze categorie die zowel basistechnieken als fysieke capaciteiten kan ontwikkelen bij de atleten.
Hier een voorbeeld van hoe je de verschillende motorische vaardigheden kan trainen:
Miniemen trainen doorgaans 2 à 3x/ week met een 60% - 40% verhouding voor trainingen – wedstrijden. Trainingen blijven veelzijdig, maar doelgericht. Slechts een beperkt gedeelte van de training wordt nog in spelvorm aangeboden (< 25%).